De package managers onder Linux kennen zowel voor- als tegenstanders. Ze bieden snel toegang tot extra software of updates… totdat je een splinternieuwe of minder populaire applicatie zoekt! Met snaps zouden al die problemen opgelost zijn, maar is dat wel écht zo? 

Filip Vervloesem

Kenmerkend voor Linux zijn de verschillende package managers (zoals apt of yum) en hun grafische frontends. Via die package manager installeer én update je alle mogelijke software. Je hoeft dus geen installers van verschillende websites te downloaden. In de Windows- en macOS-wereld zijn het de ontwikkelaars die installatiepakketten voorzien voor hun eigen software. Bij Linux werkt dat anders: de ontwikkelaars leveren enkel de broncode, terwijl de distributeurs de installatiepakketten aanmaken. Elke distributie bevat een geheel van pakketten die grondig getest én op elkaar afgestemd zijn. Veel programma’s hebben immers specifieke versies nodig van bibliotheken (zoals OpenSSL of GTK), omdat ze functionaliteit uit die versie gebruiken. Voor de ontwikkelaars is het bijna onmogelijk om zelf installatiepakketten aan te bieden. Ze moeten dan immers voor élke versie van élke distributie een ander pakket maken met de correcte bibliotheekversies. Wil je de nieuwste versie van je favoriete programma draaien? Dan moet je wachten tot jouw distributie dat pakket voorziet! Meestal is dat pas bij de volgende grote update: dat betekent dus minstens een half jaar wachten…

Pagina 1