De Voyager 1 werd 36 jaar geleden door de NASA de ruimte ingestuurd voor een missie van vier jaar naar Saturnus. De technologie aan boord is naar hedendaagse maatstaven een lachertje. Wanneer de Voyager 1 bijvoorbeeld niet direct met de aarde kan communiceren, worden gegevens tijdelijk opgeslagen op een digitale bandrecorder met een capaciteit van maar liefst 70 kB. Maar de ruimtesonde is duidelijk succesvol, want hij overleeft al negen keer langer dan de bedoeling was en heeft ondertussen de interstellaire ruimte bereikt. Daar kan heel wat hedendaagse technologie een voorbeeld aan nemen. De meeste van mijn laptops en gsm’s houden het niet eens vier jaar op aarde uit!

Het succes van de missie maakt ook pijnlijk duidelijk dat de hedendaagse ingenieurs niet tegen de taak opgewassen zijn. Hoe dichter de Voyager 1 bij de rand van ons zonnestelsel kwam, hoe meer gegevens NASA wilde verzamelen omdat nog geen andere ruimtesonde zover was geraakt. De bandrecorder zat echter al aan zijn limiet en de jongere ingenieurs hadden nog nooit met zo’n apparaat gewerkt. Bovendien zijn zij gewoon dat er altijd opslagcapaciteit in overvloed is en schrijven ze daarom geen zuinige code. NASA vond echter een redder van de missie in de 77-jarige Lawrence Zottarelli, die van zijn pensioen aan het genieten was maar nog één keer de held mocht spelen (dit klinkt als een filmscenario, maar dan voor geeks). Gelukkig schudde hij een methode uit zijn mouw om nog meer gegevens op de bandopnemer op te slaan, waardoor de Voyager 1 zijn ogen de kost kan blijven geven.