Open source gaat over keuzes. Vaak kun je voor dezelfde toepassing uit meerdere alternatieven kiezen. Zijn al die keuzes goed voor de gebruikers? Of is het versnippering en verspilling van energie en denkkracht?

Gebruik je de Fvwm window manager? Hoogstwaarschijnlijk niet. Toch heeft een hele generatie Linux-gebruikers met Fvwm gewerkt. Daarna kwamen window managers, zoals KDE, Blackbox, Gnome, XFCE en vele anderen. Diezelfde generatie Linux-gebruikers zagen hun systeem tot volle tevredenheid met behulp van de Lilo bootloader wakker worden. Totdat Grub uitkwam. Lilo was voor velen goed genoeg, waardoor de invoering van Grub niet overal even snel verliep. Inmiddels is Lilo echter volledig verdrongen door de Grub bootloader. Zo gaat dat steeds in de open source wereld. Het maakt niet uit of iets goed is of niet, op een gegeven moment ontwikkelt iemand een alternatief. Als dat alternatief goed genoeg is, dan stappen de gebruikers vanzelf over. Wanneer een vaak gebruikte tekst editor Pico heet, dan kun je er op wachten dat iemand met een nieuwe editor komt, genaamd Nano. Nu is Nano op veel distributies naast vi de default editor, speciaal voor iedereen die nog niet geleerd heeft met Emacs of Vim te werken.

 

Jarenlang draaide vrijwel elke zichzelf respecterende webserver Apache, totdat alternatieven, zoals Lighttpd, om de hoek kwamen kijken. Lighttpd zou minder resources vragen en sneller zijn. Vaak heb je dat soort uitspraken en soms ontaardt dit in een ware concurrentiestrijd. Dat gebeurde bijvoorbeeld tussen KDE en Gnome, die beurtelings de gunst van het grote publiek kregen. Zo’n concurrentiestrijd heeft soms hele positieve effecten. In de tijd dat de strijd het hevigst was, schoot de ontwikkelsnelheid hoog. Alle registers werden opengetrokken om de gunst van de gebruiker terug te winnen of juist te behouden. De desktopomgevingen werden in korte tijd sneller en gebruikersvriendelijker en zo profiteerde iedereen hiervan. Dit fenomeen zien we terug op alle fronten van ons systeem. De Zsh shell kwam met een enorm aantal functionaliteiten en begon de shell te worden voor de gevorderde commandline junkie, waarop prompt Bash met nieuwe functies terrein probeerde terug te winnen. In een paar jaar tijd verscheen het ene versiebeheersysteem na het andere. In de periode dat Irc populair was, volgde de ene fork op de andere. Alles onder het credo: “mijn chat-client is beter dan de jouwe”. Ook complete distro’s ondergaan dit lot. Debian zou niet gebruikersvriendelijk genoeg zijn en dus kwam Ubuntu. Later kwam Mint, dat door menig nieuwssite tot “Ubuntu-killer” werd uitgeroepen.

 

De laatste tijd konden we weer veel uitingen van ongenoegen horen. Dit keer was het init-systeem aan de beurt. Nadat jarenlang iedereen happy was met SysV init, dreigde Upstart die hegemonie even te doorbreken, totdat Systemd om de hoek kwam kijken. Dit leidde in eerste instantie tot veel commotie en vervolgens zien we langzamerhand de populaire distro’s overstappen.

 

Stilstand is achteruitgang en deze ontwikkelingen hebben tot betere en krachtigere servers en desktops geleid. Dus het zal wel goed zijn. Maar het heeft ook nadelen. We moeten allemaal leren omgaan met de nieuwe tools en het is maar de vraag of je veel hebt aan jouw opgebouwde kennis en kunde op het gebied van de oude tools. En soms lijkt het wel of steeds weer opnieuw hetzelfde wiel moet worden uitgevonden. Jarenlang was Perl de onzichtbare kracht die hele systemen (en volgens sommige boze tongen zelfs het hele internet) bij elkaar hield. Natuurlijk, Perl heeft ook zijn duistere kant. Nu is Python bezig die rol van Perl over te nemen. Maar als ik dan weer eens een prima module op CPAN gevonden heb, dan twijfel ik of zo’n vervanging alleen maar goed is. Tussen de bijna oneindig grote verzameling modules zitten mooie juweeltjes. Zal ooit voor Python een vergelijkbaar groot archief bestaan? CPAN moet blijven! Of ben ik nu ook zo’n zeurpiet, die moet leren meegaan met de tijd?