Nieuwe tools niet altijd beter

Wie al even meedraait in de Linux-wereld, heeft heel wat veranderingen gezien in de manier waarop je netwerkinterfaces configureert. Terwijl die configuratie vroeger behoorlijk statisch was, voegen daemons zoals Network Manager heel wat flexibiliteit toe. Maar is dat eigenlijk altijd wel een vooruitgang?

Filip Vervloesem

We zijn heus geen oude knarren die zich tegen elke verandering verzetten, maar toch durven we ook de vraag stellen of het sop de kool wel waard is. Begrijp ons niet verkeerd: Network Manager is voor heel wat toepassingen een fantastische tool met een voorheen ongezien gebruiksgemak. Op een laptop met zowel een bedrade verbinding als verschillende draadloze verbindingen (al dan niet via mobiel breedband) én eventueel meerdere vpn-profielen was het vóór Network Manager een ware nachtmerrie om alles correct te configureren. Dat is dan meteen ook hét voorbeeld bij uitstek waarvoor Network Manager eigenlijk bedoeld is: dynamische netwerkconfiguraties op laptops. Terwijl de eerste versies nog redelijk beperkt waren qua mogelijkheden, kun je met Network Manager tegenwoordig zelfs erg geavanceerde configuraties instellen. Kortom: voor Linux clients is Network Manager een prima tool die we voor geen geld meer zouden willen missen.

Servers

In het datacenter zien we toch een iets genuanceerder verhaal. Ook serverdistributies zijn grotendeels overgeschakeld op Network Manager, maar we vragen ons af of dat wel een goede zet is. Het merendeel van Network Managers nieuwe features heb je immers gewoon niet nodig in de statische omgeving van de meeste datacenters. Natuurlijk kun je via Network Manager alle interfaces net zoals vroeger gewoon een statisch IP-adres geven. Intussen heb je dan wel een extra component toegevoegd aan de stack, met meer kans op bugs en beveiligingslekken en meer overhead qua beheer. En waarom eigenlijk? Voor features die je toch niet gebruikt? Al die extra componenten om de configuratie te “vereenvoudigen” klinken misschien leuk in theorie, maar in praktijk maken ze de zaken alleen maar complexer én zorgen ze niet zelden voor extra problemen!

Dynamische configuratie?

Op een server houdt de netwerkconfiguratie eigenlijk niet zoveel in. Je plugt de kabels in de nic’s (of voegt virtuele nic’s toe aan een vm), je plaatst de poorten in de juiste vlan’s op de switch, je configureert indien nodig bonding, bridging of vlans op de server en je stelt de IP-, routering- en dsn-informatie in. Hoe vaak verander je die configuratie nadien? Juist: meestal nooit, tenzij je eens een extra vlan moet toevoegen of bijvoorbeeld tijdelijk extra IP-adressen nodig hebt tijdens een migratieproject. Dat zijn allemaal zaken die je snel én eenvoudig kunt oplossen met de bestaande tools.

Toegegeven, er zijn ook in het datacenter situaties waarin je meer flexibiliteit wilt dan de oude configuratiebestanden aanboden. In een development- of testomgeving met erg dynamische netwerkconfiguraties kan Network Manager wel degelijk jouw leven een stuk makkelijker maken. Alleen is die situatie niet representatief voor de belangrijkste servers in jouw datacenter, namelijk de productie-omgeving. Als de oude tools prima werken voor die omgeving, waarom zou je ze dan niet blijven gebruiken? Gebruik gewoon de juiste tools voor de juiste toepassing: de flexibiliteit van Network Manager heb je op de productieservers niet nodig, maar de stabiliteit van de oude tools wél.

Keuzevrijheid

Natuurlijk moet je dan wel de keuze hebben. Voorlopig is het in de meeste distributies nog steeds mogelijk om Network Manager uit te schakelen en terug te vallen op de oude configuratiebestanden. Maar in RHEL 8 krijg je bijvoorbeeld meteen een waarschuwing dat die methode deprecated is en verwijderd zal worden uit toekomstige releases. Eigenlijk is het jammer dat de distributie die keuze voor jou maakt, want draait open source niet net rond keuzevrijheid?