De mantra van UNIX is schoonheid door eenvoud. Pas als iets echt niet met een shellscript kan, wijk je uit naar een omgeving als Perl of Python. Lukt het dan nog niet, dan pas wordt het tijd voor een gecompileerde binary. Systemd lijkt tegen dit principe te zondigen, maar is toch door de grotere distributies geadopteerd. Hordes ontheemde systemd-vluchtelingen zijn daardoor op zoektocht naar de ideale distro.

Marketing-technisch behoor ik niet tot de early adopters. Driekwart van Nederland hing ’s avonds al uitgebreid voor de kleurenbak, toen wij het nog deden met een klein zwart-wit tv’tje zonder afstandsbediening. En terwijl ik zowat met mijn neus op het stuur het gevecht met de wind aan ga, word ik op het fietspad links en rechts ingehaald door rechtop zittende mensen op een elektrische fiets, met dat typische te langzame pedaalritme.

 

In mijn beeld van de ideale wereld is kleding allang uit-geëvolueerd tot kledingstukken die prettig zitten en bijzonder doelmatig zijn. De werkelijkheid is echter anders. Ik kan mij mateloos ergeren aan een overhemd zonder borstzak. Van mode begrijp ik dus geen snars en ik snap al helemaal niet waarom je die zou willen volgen. Nu wil ik hier geen verkeerd beeld van mijzelf schetsen, ik sta mezelf best wel wat frivoliteiten toe. Zo lees ik bijvoorbeeld teletext niet alleen vanaf de TV, maar ook vanaf het schermpje van mijn smartphone en deze tekst schrijf ik niet in vi maar in vim.

 

Mijn Linux geschiedenis begon halverwege de jaren negentig met Slackware, net als de meeste andere Linux-gebruikers in die tijd. Zoveel distro’s om uit te kiezen waren er niet. Na een tijd Slackware gebruikt te hebben en na de zoveelste nacht worstelen met make en iMake werd de verleiding van een distro met veel voor gecompileerde binaries te groot en stapte ik over op RedHat, toen nog een gewoon voor iedere sterveling beschikbare distributie. De benodigde schijfruimte steeg bij iedere nieuwe versie weer fors en dat noopte me om een paar jaar later toch maar eens verder kijken. In een studentenkamer aan de andere kant van het land kreeg ik uitgebreid uitleg over het gebruik van Debian en in het bijzonder over dselect, de toenmalige packagemanager van Debian. Dit werd later vervangen door apt, een geschenk uit de hemel. Inmiddels hebben de onderliggende ideeën van apt navolging gekregen in de packagemanagers van zo’n beetje alle distro’s. Sinds die tijd ben ik braaf distro-vast en gebruik ik eigenlijk alleen nog maar Debian.

 

In twee decennia Linux gebruik, zag ik steeds meer complexiteit het systeem binnen kruipen. Iedere keer wanneer wederom een component werd toegevoegd, zoals HAL,udev of bijvoorbeeld DBUS vroeg ik mij af of dit nu echt nodig was. Want voorheen werkte mijn systeem ook goed. Ik zei het al, ik ben geen early adopter. Kortgeleden installeerde ik op een nieuw servertje de recente versie van Debian, met de codenaam “Jessie”. Het bloed trok uit mijn gezicht. Ik zag mijn vertrouwde Debian omgeving plotseling booten op basis van systemd. Nadat ik van de shock wat was bijgekomen en mij lekker in mijn mening had laten bevestigen via internetsites, zoals without-systemd.org, kwam ik tot de conclusie dat het roer om moest. Ik besloot terug te gaan naar mijn roots.

 

Zo kwam het dat ik op mijn servertje de 64-bits versie van Slackware ging installeren. Het bleek dat in die twintig jaar weinig was veranderd. Je moet nog steeds eerst je schijven partitioneren voor je “setup” mag intypen. De installer ziet er nog helemaal hetzelfde uit als toen. De enige echt zichtbare verandering is dat je nu vanaf een USB-stick de installatie opstart, in plaats van twee floppies. Dit feest van herkenning bleek te eindigen in een ware climax van genot. Nadat alle software op de harde schijf is gepland, wordt de bootloader geïnstalleerd. Niks grub, gewoon de oude vertrouwde Lilo.

 

Ik ben weer helemaal thuis.